Oprichting TEX Rugbyclub – 28 augustus 1969

Oprichting van de TEX RUGBY CLUB

28 augustus 1969 door John Southern, Frits Asselbergs en Fred van der Schaaf.

Het initiatief was van John Southern, een Zuid Afrikaan, die Rugby met de paplepel kreeg ingegoten en dit prachtige spel graag wilde blijven spelen tijdens zijn studie aan de Hogere Textielschool Enschede.

In 1969 opende ook de TU Twente, de eerste campus universiteit in Nederland, haar deuren; daarbij hoorde op Drienerlo een indrukwekkend aanbod aan sportieve accomodaties, waaronder een kompleet en nog nooit gebruikt rugbyveld met trainingsmiddelelen én een heuse trainer, Martin Splint. Het begin was er.

Schrijvers dezes zijn in hun foto archief gedoken en hebben een aantal plaatjes uit de oude doos bekeken, om achter de namen te komen van de mannen van het eerste uur, voor het merendeel studenten aan de Hogere Textielschool Enschede; met excuses aan diegenen die ik vergeten mag zijn wilen wij dit, vanaf de conceptie, zo succesvolle groepje rugby debutanten noemen:

John Southern,  Frits Asselbergs, Fred van der Schaaf, Arie van Krimpen Fred Schreuder, Rieks Möller, Hans Reekers, Joost Dijkstra, Pieter Pekelharing, Marten Riedijk, Bart Roozekrans, Charles de Vaere, Pim Geerdink, Kees Huitker, Berrie Nijsse, Paul Ligtvoet en nog twee Zuid Afrikanen die op de Drienerlo studeerden. Helaas zijn Fred van der Schaaf en Paul Ligtvoet enkele jaren geleden, veel te vroeg, overleden.

 

Teamfoto oprichtingsseizoen 1969-1970.
Achterste rij staand vlnr: Fred van der Schaaf / Herman Gelevert / Hans ? / ? / Arie van Krimpen / Fred Schreuder / Frits Asselbergs / ?
Voorste rij knielend vlnr: Bart Roozenkrans / ? / John Southern / Kees Huitker / Joost Dijkstra / ?

 

Zoals het jaarverslag uit 1969 al vermeld, was de Tex Rugby Club de enige club in het oosten des lands en pas de 24ste  club in Nederland, met als gevolg dat er nogal wat gereisd moest worden naar het westen en noorden van het land. Het aantal thuiswedstrijden was bescheiden, prima voor de conditie van ons veld, maar slecht voor het uithoudingsvermogen van de spelers, die na ieder weekend, na loodzware wedstrijden en de steevast daaropvolgende loodzware aftergame sessies en de daaropvolgende lange en donkere tochten terug naar het oosten, (als zombies) de maandagmorgen colleges dienden te volgen. Het was maar goed dat alcohol controles in die eerste jaren nog uitgevonden moesten worden….

Maar wat was het een fantastische tijd en wat trainden we iedere woensdagavond fanatiek, gooiden wij ons enthousiasme in de wedstrijden, altijd op zondagen, waarbij wij onder de moeilijkste omstandigheden overeind gehouden werden door de trouwste supporters, onze vriendinnen.

Wanneer een club al bijna 35 jaar bestaat mag je best een beetje nostalgiëen en proberen de sfeer van die eerste twee jaren te beschrijven. Graag willen wij een paar mooie momenten weergeven en vergeef me als ons enthousiasme de loop met ons neemt.

Ikzelf ben pas in januari 1970 begonnen, als invaller voor de geblesseerde hooker, op verzoek van Frits, die een heel licht mannetje nodig had,  en wel tegen de Delftse studenten. Zonder enige kennis van zaken werd ik dus midden in de scrum gezet en vergat prompt te bukken, wat me direct een paar gekneusde ribben opleverde. Leuk begin dus. Daarna werd ik als right-wing opgesteld en dat beviel een stuk beter. En we wonnen ook nog, een geweldige verrassing voor een debuterende club tegen een zo doorgewinterd 15tal als Delft. Ons geheim was de scrum uit die tijd, die mede bestond uit de zwaargewichten Frits Asselbergs, Fred van der Schaaf en Hans Reekers, van achteren aangestuurd door John Southern. De pressie die dit drietal mede uitoefende op de tegen helft was overweldigend. Daarbij had Fred ook heel lange armen en een scherp oog, hij heeft  daarmee menige aanslag op onze edele delen weten te voorkomen. Door onze onervarenheid zag de scheidsrechter zich echter genoodzaakt nogal vaak een scrum te formeren en dat was doodvermoeiend; naarmate de wedstrijd vorderde duurde het dan ook steeds langer voordat iedereen zich voor deze exercitie had verzameld. Bovendien zag Frits het zonder zijn bril toch al niet zo goed en moest vaak door Fred of andere teamgenoten aan de hand naar het strijdgewoel geleid worden. Eenmaal dáár was hij echter niet meer te stuiten. De bijgevoegde foto geeft een indruk van omvang van de bovenbenen, het spande in de scrum vaak  in méér dan een opzicht.

Ook speelden wij eens tegen de Utrechtse studenten, waarvan het merendeel lid bleek van de befaamde Sociëteit TRES. Nadat wij op gepaste wijze waren verslagen werden wij uitgenodigd voor de maaltijd in deze Sociëteit. Bij binnenkomst zagen wij een enorme stapel versplinterd houtwerk in de hoek, waarin je hier en daar nog een stoeldeel kon herkennen. Op onze vraag wat hier gebeurd was kwam het antwoord: “we hebben net een gezellig reünisten weekend gehad”. Aan lange tafels werd de zuurkool uitgeserveerd door twee heren op leeftijd, gekleed in rokkostuum, die luisterden naar de namen Halewijn en Gozewijn. Terwijl het bier rijkelijk vloeide werd door de voorzitter gevraagd om een “portie lawaai” . Halewijn verzamelde 15 Gulden, pakte 10 borden, liep de enorme centrale trap op naar de omloop van de eerste verdieping en onder doodse stilte liet hij de borden daarna naar beneden vallen.  Dit was het teken voor de andere leden om één van de lange, met veel staal verstevigde tafels ondersteboven te draaien, waarbij de hete zuurkool in de schoten van een aantal ongelukkigen belandde. De tafel werd daarop de trap op gezeuld en  met 20 man suisde die vervolgens naar beneden. Daana volgde nog een staaltje van kroonluchter-zwaaien en het mag een wonder heten dat er die avond geen gewonden zijn gevallen. Textilaten waren best wel wat gewend, maar dit feestje was uniek.

Ook speelden wij eens op de terreinen van de Haarlemse Rugbyclub aan het Spaarne; konden mijn ouders eindelijk eens zien wat hun zoon presteerde. Helaas was het zó mistig dat de wedstrijd na een kwartier werd gestaakt, we zagen letterlijk geen hand voor ogen . De ouders ook niet dus. Het gezellig samenzijn in een chinees restaurant maakte veel goed, al zal de uitbater het daarmee wel niet eens geweest zijn.

Tegen de Adelborsten uit Den Helder speelden wij twee maal thuis, de stakkers hadden nog geen eigen veld. De tweede wedstrijd had Rieks het ongeluk voor de eerste én laatste keer captain van ons team te zijn;  die middag bracht de tegenpartij een groot aantal vrouwelijke supporters mee en ook ons thuisfront was volledig van de partij. Gek genoeg heeft dat een enorm positieve uitwerking, je speelt als op vleugels en pijn of vermoeidheid ken je niet. Ben je aanvoerder en laten we nu nog winnen ook. Mooier kan niet, dacht hij. Helaas was hij onbekend met de marine traditie dat de captain van het winnende rugbyteam onder luide Maori dansliederen, waarvan de teksten kond gaven van de belevenissen van de grote OEH-AAH-BIRD WITH THE BIG, BRASS BALLS, binnen in een kring van beide teams, op een tafel ten aanzien van de gehele goegemeente een volledige striptease diende uit te voeren. Toen hebben we het gordijn, dat de bar scheidde van de rest van onze Sociëteit, maar gesloten, tot teleurstelling van de aanwezige dames.

Wij speelden uiteraard ook tegen een aantal “burgerclubs” zoals wij heren studenten die, met alle respect uiteraard,  pleegden te noemen; zo werd tegen de “kassenbouwers” uit Wateringen gespeeld, kasten van kerels bij wie het lichaam doorging waar bij normale mensen de hersenen beginnen en tegen de “bollentelers”van de toenmalige nieuwe club in Castricum, die ons edele spel speelden op een vers gemaaid weiland, omringd door stevige touwen die dienden als buitenlijnen; als je in eenzaamheid struikelde en op je bek ging wist je dat je buiten de lijn was en werd er gefloten. Zelfs de scheidsrechter wist hier niet echt raad mee. Men had ook nog geen kleedkamers en zo moesten wij stinkend naar zweet en koeiestront de terugreis naar Enschede beginnen. Tja, je moest er wel wat voor over hebben ,in die begindagen.

Langzaam aan begonnen wij ons te realiseren dat het schortte aan onze tactische ervaring (en kennis van de originele engelse rugby liedjes) en omdat het echte  rugby in Engeland gespeeld wordt, werd door Charles de Vaere, die net zijn stage deed in een klein plaatsje ten westen van London, in Farnham Common, een trainingsreis georganiseerd, waarbij  de Farnham Common Drifters onze sparring partner zou zijn. Op Witte Donderdag 1970 scheepten wij ons in in Hoek van Holland, met eigen en geleende auto’s, en met windkracht 11 voeren wij naar de overkant; de kots liep letterlijk onder alle deuren uit het dek op, de stank was niet te beschrijven en de kleur groen kreeg voor eeuwig een speciale betekenis. De ontvangst in Farnham Common was als een warme douche na deze ontberingen en na een te korte nacht en téveel bier traden wij op goede vrijdag voor de eerste training in het veld. Het bleek een ontnuchterende ervaring te zijn, we hadden zó’n hoge dunk van onszelf, maar wat moesten we nog een hoop leren. Om niet helemaal een figuur te slaan hadden we een speler uit Groningen meegenomen, uitermate ervaren en bijna even goed als John Southern. Bikkelhard en niets ontziend kreeg deze in, maar vooral ook  buiten het veld,  de bijnaam Peter the Piss. Als speler bezorgde hij menig teamgenoot knallende koppijn, maar wist hij het vrouwelijk publiek te bekoren en na de trainingen bracht hij wederom menig gastvrouw tot grote hartstocht, onder de piano en op de rand van het aanrecht bleek hij onvermoeibaar in velerlei opzicht.

De apotheose bestond uit een echte wedstrijd op de heilige rugbygronden, direct onder Windsor Castle. Een prachtige lokatie. De Drifters hadden zich intussen versterkt met enkele veteranen van ver boven de 40, die in de kleedkamers in ons bijzijn hun gebitten én of bruggen verwijderden, ons joviaal op de schouders sloegen en bemoedigend riepen: “let’s have a good game”!! En dat werd het; menigeen van ons zag de onderkant van de grasmat méér dan eens en ondergetekende verloor de inhoud van zijn maag langs de zijlijn door het moordende tempo. En dat tegen die “bejaarden”! We wisten de schade nog wel te beperken maar verloren wel, zei het bijzonder eervol. Een ervaring rijker zochten we hierna naar de douches. “We don’t have showers, we have the communal baths” Twee giga badkuipen, één voor ieder team, vol met heet water,(een weldaad voor de stijve spieren, moeten ze overal inbouwen) volle bierpullen op de rand en voor ieder een boekje met rugbyliedjes en toen begon de zang-wedstrijd. Wat een feest!

De terugreis, zonder storm, verliep letterlijk in een roes en het was maar goed dat de korte Paasvakantie ons in staat stelde fysiek te herstellen.

Dit bezoek is het begin geweest van een mooie traditie, die het jaar daarop resulteerde in een uiterst succesvol tegenbezoek van de Drifters, rondom de velden van Drienerlo, de Bastille, de EHTSV-Sociëteit ’t Zömpke aan de Sumatrastraat in Enschede en studentenhuis “Huize Het Pott” aan de Oldenzaalsestraat, waar het merendeel van de (vrijgezellen) gasten op de immense zolders een slaapplaats vond. Onze gastvrijheid kende geen grenzen, ons spel was intussen aanzienlijk verbeterd, trainer Splint was terecht trots op ons en de Engelsen hadden grote moeite met het alcoholpercentage in ons Grolsch bier. “This beer makes our Ale taste like Horsepiss….” Gelukkig zijn onze glazen wat kleiner….Wel prima reclame voor het Twentse bier.

Als gastheren moesten wij natuurlijk nuchter blijven en zo hebben al onze Engelse vrienden uiteindelijk tweede Paasdagmorgen toch nog de trein gehaald; lopen konden de meesten niet meer en dus werden ze met bagagekarren en één kruiwagen over het perron naar de treinstellen gereden. De trein had een vertraging van 15 minuten.

Frits en ik hopen dat de huidige leden van de ERC69 nét zoveel plezier aan het mooie rugby spel zullen beleven als wij 35 jaar geleden, feliciteren jullie met het 7de lustrum en wensen jullie veel succes nu en in de toekomst.

Doorn en Almelo, 18 augustus 2004

 

Frits Asselbergs

Rieks Möller

 

Geef een reactie

*
*